Het vorige leven dat ik liever niet wilde hebben

In ‘Plotseling moet ik naar de synagoge‘, vertel ik over het ervaren van een diepe afkeer van de Davidsster en mijn aandrang om een menora in huis te halen. Het bleken componenten voor een innerlijke reis met een ongemakkelijke uitkomst.

Ik ervaar wel vaker vorige levens, in geuren en kleuren, en met alle bijbehorende emoties. Ik ben verraden als Egyptische priesteres, als Schotse jongen gesneuveld in een veldslag, geradbraakt bij een openbare terechtstelling, en nog veel meer.

Ik wil graag schrijven over het vorige leven waarin ik nu ben beland. Maar ik loop volkomen vast. Ik begin tig keer opnieuw met het artikel, heb last van uitstelgedrag en kan me niet concentreren.

Ik deel de uitkomsten van mijn innerlijke reis alvast met een paar familieleden. Het helpt, maar niet genoeg. Met een blaadjesopstelling (een familieopstellingenvariant die je voor jezelf kunt doen) ga ik nogmaals de diepte in, want de zwaarte van de Tweede Wereldoorlog doet zich gelden.

In mijn huidige leven hoor ik bij de mensen die zeggen: “nooit meer!”, en die het vreselijk vinden wat de joden is aangedaan.

Maar in het vorige leven wat nu aandacht wil, heb ik vol trots trouw gezworen aan de Führer.

Ik was Rainer, en zat bij de S.A.

Ik ‘ontmoet’ hem als ik via een meditatie afdaal in mijn diepe afkeer van de Davidsster. Ik geef het gevoel alle ruimte. Anders verdwijnt het zeker niet, en kom ik ook niet achter de oorzaak.

Het gevoel maakt ruimte voor opborrelende woorden. Een lange man met knokige schouders en kort, glad, rossig-blond haar houdt, door mij heen, een hatelijke, antisemitische tirade.

Hij bespuugt. Hij vindt joden Untermenschen, en wil hen weghebben omdat ze terecht de schuld zijn van alles. Ik voel zijn woede alsof het de mijne is. Ik laat hem alles roepen wat hij wil roepen, of vroeger heeft geroepen, tot het stil wordt.

Mijn ideeën over de uitkomsten van mijn meditatie (‘vast een joods vorig leven’) kunnen de prullenbak in: het woord ‘Untermenschen’ duidt op een heel specifiek tijdperk, en de nationaliteit van de ‘spreker’ laat zich raden.

Flarden

Dan zijn er flarden.

Een jonge man – Rainer , bezig met een werktuig voor de deur van een werkplaats in een smal straatje, kijkt op naar een moederlijke, naar kinderen lachende vrouw met donkere krullen. Een jodin. Een momentopname. Geen haat, wel gescheiden werelden. Een weggedrukt verlangen bij de man naar een gezellig thuis, dat bij deze joden zo vanzelfsprekend lijkt. Ik ben hem. Ik voel me verdrietig.

Joodse mannen met baarden en hoeden die vrolijk de Thorarollen de synagoge in dragen (ik denk tenminste dat het de Thora is, maar ik zie alleen mooi bewerkte, glanzende, donkerhouten handvatten). Rainer aanschouwt het knarsetandend. Die joden, met hun ‘Lechaim’, hun vrolijkheid om niks. Alsof ze de wijsheid in pacht hebben.

Een rabbijn, met baard en zwarte hoed, is in de schemer haastig op weg door de stad. Hij kijkt vriendelijk. Rainer hangt met een groepje vrienden op straat. Ze volgen de rabbijn met vijandige blikken. Rainer voelt zich zó boos. Hij scheldt, bespot, beschimpt, spuugt richting de rabbijn. Oh, die joden. Alles maakt hem boos. Hun kleding, hun rare taal, de Hebreeuwse letters, hun rituelen. Ze horen er niet bij en hebben er nooit bij gehoord.

Dan weer een jeugdherinnering. Als kind ziet hij hoe warm zijn joodse buren met elkaar omgaan, en ruikt hij de etensgeuren die soms de straat op drijven.

Het zijn gewone mensen.

Wanneer is zijn kijk veranderd?

Er is angst gevoed, propaganda geweest. Dat weten we, en ik voel mee hoe dit gegroeid is.

Ik zie hoe Rainer gefrustreerd bij zijn ouders aan tafel zit. Er is geen goed contact met hen mogelijk. Vooral zijn vader is volkomen terneergeslagen door de uitkomsten van de Eerste Wereldoorlog. Het maakt Rainer boos. Hij besluit dat hij wél iets zal voorstellen later. Hij voelt zich gesterkt door de vurige betogen van een nationalistische schoolleraar.

Rainer vindt de Führer een toffe gast. Hij weet wat het land te doen staat. Eindelijk kunnen ze als mannen hun rug weer rechten, trots zijn op hun land, een identiteit ervaren, iets bereiken.

Rainer, trots lid van de Sturmabteilung

Ik vraag Rainer of hij in het leger zat. Hij schudt nee, ik zie/hoor ‘Knokploeg’ en ‘Potsdam’ en hij laat de belangrijke jaartallen 1933 (de nieuwe Rijksdag) en 1938 (Kristallnacht) zien. Het is nog geen oorlog.

Rainer is actief lid van de Sturmabteilung (SA). Hij draagt het bruine uniform, voelt zich belangrijk, alsof hij rechtstreeks onder Hitler dient. Georganiseerd geweld en straatterreur. Vernedering en intimidatie.
Hij vergenoegt zich in gemene pesterijen. Tijdens de dienst de synagoge inlopen met een groepje en de menora uitblazen. Dreigen. Kostbare, heilige privévoorwerpen of koopwaar uit joodse winkels meenemen als beschermgeld of gewoon als pesterij. Een hele stapel kleinere menora’s (aha…) heeft hij thuis. ‘Zie je wel dat die joden rijk zijn’. Hij zit als op een troon op een houten fauteuil met ruwe, beige stoffen zitting, de geelmetalen trofeeën onder en achter de stoel opgestapeld. Ze zijn nu betekenisloos, al meent hij hiermee de trots van de joden te hebben gegijzeld.

De Rebbe (het moet ‘Rebbe’ zijn, en niet rabbi of rabbijn) is niet bang van hem. Hij wordt verlicht door zijn eigen geloof. Vreselijk ergerlijk vindt Rainer dat, de man straalt en glimlacht altijd, met een alwetende blik in zijn ogen. Ik zie/hoor ‘Malachi’. Heet de Rebbe zo? Of is het symbolisch? Malachi betekent ‘boodschapper’, wel toepasselijk.

Rainer verdient zijn brood als slagersknecht. Maakt grappen met een varkenskop in de hand, maakt zich boos over ‘de anderen’. Ontleent status aan zijn rol naast het werk.

Joden horen er niet bij, die godsdienst hoort er niet bij. ‘Ze’ moeten wel iets verkeerds hebben gedaan om al sinds mensenheugenis zoveel haat van zoveel mensen op te roepen. Deze gedachte heeft voeding gehad. Dat in Tsjechië maar liefst 90% van de joden die er woonden, in WOII zijn omgebracht (in Duitsland ‘maar’ 84%), verheugt hem.

Na de oorlog (hij is aan de Duitse grens in dienst geweest bij de Wehrmacht) komt Rainer terug in zijn woonplaats, opgetogen om weer thuis te zijn. Maar het voelt opvallend leeg. Van een blij gevoel naar Sag mir wo die Blumen sind’. Gemis. Hij mist ook zijn joodse buren. Hier stopt het verhaal.

Menora

Inmiddels prijkt er een prachtige menora in mijn vensterbank.

En waarom die er moest komen is me wel duidelijk. Ik voelde het ook, zodra ik besteld en betaald had: een duidelijke shift in energie. Alsof er een zware last van plek verschoof.

Ik voel waardering voor de schoonheid en heiligheid die dit voorwerp, en het licht dat het verspreidt, vertegenwoordigt.

Van binnen voelt het ook anders. Ruimer. Angst en afkeer zijn verdwenen. Mijn boosheid heeft plaatsgemaakt voor blijheid. De Davidsster roept geen negatieve gevoelens meer op. Het lijkt alsof er een verbinding is hersteld, is ontward. Zijn mijn terreurdaden uit mijn vorige leven nu zomaar gecompenseerd, met deze symbolische handeling?? Of moet ik er een oproep aan toevoegen: wat als meer mensen een menora plaatsen, om licht te schijnen namens diegenen die de mogelijkheid ontnomen is om dat zelf te doen? Ons zo met elkaar te verbinden?

Mijn queeste zit er in elk geval nog niet op. Wie weet wat er nog meer boven tafel komt.


To see is to be free

Het ervaren dat er antisemitisme in mij leefde was behoorlijk schokkend.
Toch ben ik blij dat ik dit stuk heb mogen zien.

Gevoelens blijven ons beïnvloeden, totdat we er zonder oordeel naar durven kijken. Dan komen er inzichten, dan kan ontlading plaatsvinden. To see is to be free.

Door de blaadjesopstelling ontdekte ik dat mijn gebrek aan concentratie bij het schrijven van dit artikel werd veroorzaakt door innerlijke conflicten die mijn energie verschillende richtingen op trokken.

Zo stond mijn oude trouw aan de Führer (ai, zouden meer mensen dat nog onbewust in hun systeem hebben zitten vanuit een vorig leven? Ze waren zo goed in massabeïnvloeding…) lijnrecht tegenover mijn huidige standpunt ‘nooit meer oorlog en de joden nooit meer schaden’
Ook ervoer ik het verschil tussen ‘uit angst voor onze duistere kant afspreken dat we de joden nooit meer zullen schaden’ en ‘elk mens en elke groep hoort er helemaal bij, vanuit liefde, van binnenuit, in het hier en nu’.

Toen kwam mijn Divine nog met een rake opmerking. “Kun jij jezelf vergeven? Kun jij. Jezelf. Vergeven?”. Oei, mezelf vergeven voor wat ik in de oorlog en vooral in de periode voorafgaand aan de oorlog, joden heb aangedaan…? Mijn Divine laat me zien hoe alles Een is, dat alle schuld gewist kan worden, en hoe vergeving, ook van jezelf, openheid, schoonheid en licht brengt. Aan dat proces werk ik graag mee.

En verder…

Voor mij is de reis nog niet af.

Ik wil mijn hart nog verder openen, meer weten, meer leren.

Een bevriende dominee heeft me intussen (ik ontving haar bericht ‘toevallig’ vlak nadat ik de menora had besteld) aan contactgegevens geholpen van een rabbijn.
Met een schoonzus ga ik binnenkort naar een synagoge.

Joodse gerechten bereiden, daarmee ben ik afgelopen vrijdag begonnen. Ik heb me gewaagd aan het maken van challàh, het gevlochten brood waarmee de sabbatsavond wordt ingeluid (nog een beetje oefenen op het vlechtwerk).

Wordt vervolgd.